11 september 2016

Zondagbrief 11 september 2016: Topbeloningen

Afgelopen donderdag schreef ik in de Volkskrant dat het Nederlandse bedrijfsleven de beloning aan de top moet matigen. Onder meer VNO-NCW reageerde opvallend fel afwijzend.

De verhouding tussen wat er aan de top verdiend wordt en wat de gewone werknemer verdient, gaat – nu het weer beter gaat met de bedrijven – verder uit het lood. De beloningen aan de top van de grote Nederlandse bedrijven stijgen nog steeds veel sneller dan de cao-lonen. Tegelijkertijd zijn de bonussen inmiddels gemiddeld gelijk aan anderhalf jaarsalaris en stijgen ze verder door. De Raad van Bestuur, beschermd door de commissarissen, zingt steeds verder los van haar eigen medewerkers. De sociale verhoudingen binnen bedrijven komen steeds meer onder druk. Van de vakbonden wordt verwacht dat ze looneisen matigen, maar dat geldt blijkbaar niet voor de directie. Hier is rechtvaardigheid in het geding. Het raakt rechtstreeks aan maatschappelijke verhoudingen, die steeds meer onder spanning komen.

Hoge bonussen leiden daarnaast vaak tot pervers gedrag. Voorbeelden te over in de financiële sector. De afgelopen jaren hebben we de beloningen, inclusief bonussen, aan de top in de publieke sector, bij de staatsdeelnemingen en in de financiële sector aangepakt. Het debat over beloningsverhoudingen zal echter niet snel verstommen als de positieve ontwikkelingen zich niet doorzetten naar het bedrijfsleven. En dus moet er veel meer openheid komen over beloningsverhoudingen binnen de bedrijven en moet de top de aansluiting bij hun eigen werknemers herstellen.

De reacties van o.a. VNO-NCW, de VVD en de Vereniging van Commissarissen en Directeuren op mijn pleidooi waren opvallend agressief. Met de bekende argumenten:

1. ‘Het klopt niet.’ Toch wel. De Volkskrant doet al sinds jaar en dag een jaarlijkse analyse van de ontwikkeling van inkomens aan de top. De laatste analyse ging over 2015 en laat zien dat de topbeloning gemiddeld in 2015 steeg met 4,25%. Tegelijkertijd nam het belang van bonussen verder toe tot inmiddels gemiddeld anderhalf jaarsalaris. Bij bedrijven als Ahold, Heineken en Unilever is de verhouding tussen gemiddelde werknemer en top inmiddels meer dan 100.

2. ‘Waarom nu pas?’ We hebben de afgelopen jaren bij de staatsdeelnemingen, in de financiële sector en in de publieke sector excessieve beloningen en bonussen aan banden gelegd. Daarmee komt nu de tijd om ook naar het bedrijfsleven te kijken. Te meer omdat de cijfers laten zien dat de topbeloningen en bonussen bij de grote Nederlandse bedrijven weer verder stijgen.

3. ‘Bedrijven en CEO’s zullen vertrekken.’ Dit argument wordt vaak gebruikt of beter gezegd, misbruikt. Ook bijvoorbeeld in de discussie over de aanpak van belastingontwijking. Sinds 2008 is de topbeloning bij de staatsdeelnemingen gemiddeld met 28 procent versoberd. En er is geen bestuurder om weggelopen. Datzelfde zien we in de financiële sector waar we de bonussen hebben gemaximeerd op twintig procent.

4. Het meest gehoorde argument is ‘De overheid gaat er niet over.’ Ten dele waar. Het bedrijfsleven is privaat. Maar er gelden wel spelregels. Zo komt er nieuwe Europese wetgeving aan die ervoor zorgt dat bedrijven over hun beloningsverhoudingen moeten publiceren. Daarnaast heeft Lodewijk Asscher in juni nog een wetsvoorstel naar de Kamer gestuurd dat ervoor zorgt dat de bestuurders met hun ondernemingsraad moeten spreken over hun beloning. Verder heb je de Corporate Governance Code die normen stelt voor ‘goed bestuur’ van bedrijven. Er komt binnenkort een nieuwe code aan, dus dat is een kans voor het bedrijfsleven om daarin een aantal normen op te nemen met betrekking tot hun topbeloning.

Maar belangrijker is dat politici stelling moeten nemen tegen maatschappelijke scheefgroei ook als de eerste verantwoordelijkheid bij burgers of bedrijven zelf ligt. Politiek begint met een opvatting. Het is mijn opvatting dat we naar elkaar om moeten kijken en moeten zorgen dat de samenleving bij elkaar blijft. Dat geldt zeker voor mensen aan de top.

Ik wens u een prettige zondag.
Jeroen Dijsselboem