Zondagbrief 25 januari – Jet Bussemaker
Zomer 1988: het Malieveld stroomt vol voor wat later één van de grootste studentendemonstraties ooit bleek. 35.000 Studenten demonstreren tegen de invoering van de basisbeurs. Het gaat er heftig aan toe. Maarten van Poelgeest, toenmalig voorzitter van de studentenbond, dreigt het onderwijs voor onbepaalde tijd plat te leggen. ‘Het is oorlog’ houdt hij die dag de studenten op het malieveld voor. De studentenbonden vinden de plannen ‘volstrekt onaanvaardbaar’. Volgens hen levert de basisbeurs studenten met rijke ouders een flinke extra som geld op, terwijl het een gevaar is voor de toegankelijkheid van de armere studenten. Of zoals Wouter Bos de basisbeurs vele jaren later in 2006 zou typeren: ‘een typisch voorbeeld van perverse solidariteit. Er stroomt in Nederland te veel geld van arm naar rijk in plaats van andersom’.
Voordat er misverstanden ontstaan, ik was niet een van die 35.000. Ja, ik heb ook mijn serie demonstraties meegelopen, maar nee, die dag was ik er niet bij. Wat in ieder geval duidelijk is dat sinds de jaren tachtig het aantal studenten verviervoudigd is en hoger onderwijs bereikbaar is voor bijna iedereen. Zo bevestigde onlangs diezelfde Maarten van Poelgeest in een interview: ‘studenten zouden het studievoorschot ook kunnen omarmen. Het ideaal van dertig jaar geleden is bijna bereikt.’
Er zijn ook zorgen. Ten opzichte van de grote toestroom studenten staan ook 15.000 jongeren die al in het eerste jaar uitvallen. En de zorg dat met het verdwijnen van de basisbeurs een stap terug gezet zou worden. Die zorgen heb ik de afgelopen weken en maanden ook gehoord. Van studenten, maar juist ook vaak van leeftijdsgenoten van mij. Met zelf kinderen op de middelbare school of al studerend. Een groep die vaak vanuit eigen ervaring weet hoe belangrijk het is dat kinderen uit gezinnen waarin het niet vanzelfsprekend is te gaan studeren, dat wel gaan doen.
Ik begrijp die zorgen. Die emancipatoire functie van het onderwijs ligt ons sociaaldemocraten, terecht, na aan ons hart. Ik snap dan ook dat deze grote hervorming vragen oproept bij jongeren uit gezinnen waar studeren niet vanzelfsprekend is. Dat dit misschien ook wel onzekerheid met zich meebrengt; kan ik het nog wel betalen om te gaan studeren? Kan ik straks nog een huis kopen als ik ook een studielening moet afbetalen? Het antwoord is volmondig ja. Dit voorstel biedt de best mogelijke garanties om het hoger onderwijs voor iedereen toegankelijk te houden. De aanvullende beurs wordt verhoogd en er zijn hele sociale terugbetaalvoorwaarden. Ik hecht eraan dat te blijven benadrukken en ik zal de komende maanden de boer op blijven gaan om dat verhaal te blijven vertellen. Laat je geen angst aanpraten, laat niemand je iets wijs maken: het hoger onderwijs is meer dan ooit toegankelijk voor iedereen die het talent en de motivatie heeft te gaan studeren.
Hans Kamps was laatst bij me op bezoek. Hans, onder andere kroonlid van de SER, maar ook voorzitter van de verkiezingsprogrammacommissie van de PvdA, waarin voor het eerst het plan voor een sociaal leenstelsel werd opgenomen, is een prachtig voorbeeld van een stapelaar. Begonnen op de MULO, later de havo en via de HEAO uiteindelijk cum laude afgestuurd in de economie. Steeds in staat gesteld door de overheid om verder te komen, verder te leren. Aan het eind van zijn studie schreef hij één van mijn voorgangers een brief over zijn toen behoorlijk opgelopen schulden: ‘met dank voor de kansen die ik heb gehad. Het zal mij een eer en genoegen zijn mijn studieschuld terug te betalen’. Toegegeven, het terugbetalen van een studieschuld zal niet bij iedereen op zoveel enthousiasme kunnen rekenen. Maar zijn verhaal heeft voor mij weer eens heel tastbaar gemaakt wat de waarde is van onderwijs. Juist voor ons als PvdA-ers. De waarde van kunnen doorstromen, de waarde van jongeren de kans geven het maximale uit zichzelf te halen. De waarde van onderwijs als motor van emancipatie en verheffing. Een enorme waarde voor het individu, een nog grotere waarde voor de samenleving.
Juist daarover ging het debat afgelopen week in de Eerste Kamer: de balans tussen wat studenten er zelf aan hebben om te gaan studeren en hoe studerende jongeren van waarde zijn voor de samenleving. De overheid zorgt dat jongeren hun talenten kunnen ontplooien. Door toegankelijk en hoogwaardig hoger onderwijs, waarbij je ongeacht de dikte van de portemonnee van je ouders kan gaan studeren. Door het geld dat vrijkomt met de afschaffing van de basisbeurs weer terug stoppen in het hoger onderwijs om zo het onderwijs voor alle studenten, met welke achtergrond dan ook, te verbeteren. Dat betekent dat we ook van afgestudeerden iets terug kunnen vragen. Of zoals Hans Kamps het destijds ongeveer verwoordde bij de presentatie van de plannen van de PvdA: ‘Als je door de gemeenschap in staat wordt gesteld om te gaan studeren, met alle mogelijkheden om het beste uit jezelf te halen, dan mag diezelfde gemeenschap ook wat van je terugvragen’.
Ik wens u een goede zondag, Jet Bussemaker