Zondagbrief 7 februari 2016: Het welzijn der werklieden
Soms, zoals deze week in Straatsburg, moet ik ineens terugdenken aan mijn studietijd. Vooral aan dat machtig mooie boek dat ik toen las: ‘Een Kwaad Leven, De Arbeidsenquête van 1887’. Een snoepwinkel voor wie interesse heeft in de geschiedenis van werk.
In drie kloeke delen komen fabrieksdirecteuren, burgemeesters, ambtenaren, pastoors en arbeiders aan het woord. Zij getuigen van de situatie in bijvoorbeeld vlasfabrieken, steenbakkerijen, suikerraffinaderijen. En hun getuigenissen grijpen je naar de strot. Kinderarbeid, extreem lange werkdagen en -weken, vies, gevaarlijk en ziekmakend werk. Vaak ook bazen die zich niets van die omstandigheden aantrekken. Terecht concludeerde de Parlementaire Enquêtecommissie destijds: ‘In navolging van het door de meeste beschaafde Staten gegeven voorbeeld, zal men naar de meening der Commissie ook hier te lande dienen te komen tot een geregeld toezicht, door middel van fabrieksinspecteurs, op den toestand van fabrieken en werkplaatsen met het oog op de veiligheid, de gezondheid en het welzijn der werklieden. Door allen, die zich met het onderwerp ernstig beziggehouden hebben, wordt aan dit Staatstoezicht hooge waarde gehecht.’ De arbeidsinspecteurs zijn er gekomen. De fabrieken zien er echt niet meer uit als in 19e eeuw. Aan de vooravond van de viering van het 70-jarige bestaan van de Partij van de Arbeid, mogen we best even de tijd nemen om tevreden terug te kijken. Veel verbeteringen in de wereld zijn niet vanzelf ontstaan. Daar hebben mensen strijd voor geleverd: hun mond open gedaan, collega’s gemobiliseerd, actie gevoerd. En via cao’s en wetten ook daadwerkelijk de nodige handhaving afgedwongen. Daar mogen wij onze voorgangers bij vakbond en partij heel dankbaar voor zijn. Nu zijn wij aan de beurt. We moeten een open blik hebben voor mooie ontwikkelingen als toegenomen welvaart en de mogelijkheden van nieuwe technologie. Maar we moeten ook blijven kijken naar de werkplaats van vandaag. Werkten zeventig jaar geleden de meeste mensen nog in de landbouw en de industrie, nu werken steeds meer mensen in de dienstverlening. In de moderne maakindustrie en bij veel dienstverleners zijn de effecten van de voortschrijdende globalisering merkbaar. Veel goede banen verdwijnen, lonen staan continu onder druk. Sommige werkgevers proberen een slaatje te slaan uit het feit dat bedrijven grensoverschrijdend aan het werk zijn. Bij hen draait het niet om kwaliteit, maar om de kostprijs. Te weinig –of soms zelfs geen– belasting en premies afdragen voor werknemers maakt de kostprijs lager. Maar daardoor lopen wij met z’n allen geld mis. En de betrokken werknemers zijn niet of slecht verzekerd. Het was daarom fijn dat we afgelopen week in Straatsburg een mooi besluit genomen hebben: het Europees Parlement heeft besloten tot een platform voor de bestrijding van zwart werk. Landen gaan samenwerken om misstanden zoals zwart werk en schijnzelfstandigheid aan te pakken. Zoals ook in de 19e eeuw de misstanden in kaart werden gebracht. Zodat mensen ook nu gebruik kunnen maken van hun rechten. Mooi dat wij nu –over de grenzen heen– de handen ineen slaan ‘met het oog op de veiligheid, de gezondheid en het welzijn der werklieden.’ Dat gold toen, en niet minder vandaag de dag. Goede zondag, |